Een losse beschouwing over waardering en historie van een bijzonder “nieuw” pand; Burg Jhr. H. Van de Boschstraat 53, Amerongen.
Ons huis wordt meestal te jong ingeschat. Iets wat mijzelf eigenlijk steeds minder gebeurt. Zeker sinds we de betonsteen van Sporthuis Centrum (zo noemen wij de grijze grote gegoten steen altijd) hebben laten verdwijnen onder een laagje ademend, off white wall paint, nu een jaar of acht geleden.
Dat was de derde make-over die wij het huis lieten ondergaan. Niet omdat we het lelijk vonden, of omdat we geld teveel hadden, integendeel. Maar de meeste inwoners van Amerongen overschatten de grootte van het huis. Wij kwamen uit een gemiddelde twee-onder een kapwoning, maar konden onze spullen aan de Burgemeester van de Boschstraat niet kwijt. Onze boeken, voor onze kunstwerken hadden we niet genoeg muren, piano; een eethoek voor ons gezin van vijf, ja zelfs een bad kon er niet in!
Natuurlijk is dat een luxe probleem, maar voor mij is een piano een noodzakelijke levensvoorwaarde, net zoals voor een ander een beetje ruime hal of een tweede toilet. Enfin, dat het huis een symmetrische opbouw en indeling heeft, zal ook niet veel plaatsgenoten zijn ontgaan. Dus toen ik de woonkamer wilde vergroten en achterin de tuin ging staan, wist ik dat ik er niet onderuit zou komen om ook de keuken met hetzelfde ontwerp en dezelfde maten te moeten uitbreiden. Dat was de eerste grote ingreep en die kostte ons onze laatste centen, of beter; dat was het laatste wat de bank ons nog wilde lenen.
Dat het huis dus groter oogt dan het feitelijk is heb ik hiermee voldoende onderbouwd. Maar het is en blijft (vooral aan de straatzijde) een veel grotere indruk maken, dan het daadwerkelijk kan waarmaken. Zo kwam de vriendin van onze zoon tot de vraag: “Wonen jullie in het linker of rechter huis?” En ook de pakketbezorger stelde me onlangs die vraag en ik vind dat ondertussen best begrijpelijk, maar het is dus niet op de daadwerkelijke interne maatvoering gebaseerd.
Een tweede noodzakelijke ingreep betrof de dakbedekking. We waren er al achter dat het huis op geen enkele manier was geisoleerd. Daarnaast vonden we een dakbedekking van asbest golfplaten niet alleen lelijk, maar uit een oogpunt van milieu en energie niet kunnen. Toen de mannen in maanpakken op de stoep stonden wisten we ineens wat we in een spontane opwelling hadden besloten. Het werd een indrukwekkende operatie die nogal wat bekijks trok. Nu valt niemand de nieuwe, gladde, matzwart gebakken pannen meer op, maar het was echt een diepteinvestering, zowel vanuit de idee van energiebesparing als van esthetiek.
We vervingen het enkele glas en brachten spouwmuurisolotatie aan. Maar dat hielp niet afdoende; elk vertrek in het huis heeft vooral buitenmuren en de vloer trok ijskoud op. Na verloop van jaren hebben we al het hang- en sluitwerk moeten vervangen vanwege tocht en warmteonttrekking en de koperen daklijsten sloten nergens aan op de houten beplating, waardoor ook daar tocht vrij spel had. Direct na het nieuwe dak moesten we dus ook maar de koperen dakranden vervangen. Wie heeft dat opgemerkt? Alleen die eerste paar dagen toen die nieuwe goten ons goudkleurig toelachten, misschien. Vloerisolatie, nieuwe ramen en kozijnen, warmtepomp? Niks verfraaiing, maar noodzakelijke ingrepen.
En toen moest mijn oorspronkelijke oude ambacht (tuinarchitectuur) nog aan de slag in de tuin die wellustig en bijna overdadig romantisch – in de stijl van een Engelse ‘Cottage Garden’ onder prieelen en tussen fonteinen in 3 etages die water spuwden – stond te dissoneren met het strakke symmetrische huis. Opnieuw ging ik achter in de tuin staan en zag de uitbouw in het midden en daar kwam de tuinarchitect in mij weer helemaal tot leven. Ik huurde elke zaterdag een tuinman en een klein kraantje in en heb met hem samen op alle zaterdagen in precies negen maanden de totale renovatie van de 1200 m2 gerealiseerd. Eigenhandig en al ontwerpend ook direct uitvoerend.
Een flinke rechthoekige vijver verdeelt de tuin in twee helften en door het niveauverschil tussen voor en achter, leek die waterpartij ook nog eens uit de bodem op te rijzen.
Het geld was inmiddels totaal op. Samen met mijn familie plantte ik op tweede paasdag in 2005 1.500 vaste planten, 150 heesters en 10 grote bomen.
Met de laatste Gluren op de Heuvelrug waren de talrijke bezoekers bijna net zo onder de indruk van die groene weelde als van ons concert. Dat is het verschil tussen architectuur en tuinarchitectuur. De tuinarchitectuur moet de organische groei van de tuin tot in de details kennen om na 20 jaar zijn beeld pas gerealiseerd te zien. Geduld dus en gedegen plantenkennis.
Waarom waren we op dit huis gevallen? Dat was in de eerste plaats natuurlijk symmetrie en de brutale ligging met de rooilijn pal aan de straat. Daardoor was het idee van “villa” meteen om zeep geholpen. Maar wat het meest in het oog springt zijn de architectonische details die alleen een opmerkzaam beschouwer op zal vallen.
Neem de poorten. Die zijn niet alleen vanuit een oogpunt van privacy of veilige beslotenheid neergezet; nee, ze waren een onlosmakelijk deel van het ontwerp. Boven de voordeur is een ronde boog als afdak aangebracht. Als je die goed bekijkt (en ik deed dat) dan zou de opwelling van “slopen dat gammele ding” zomaar bij je op kunnen komen. Maar ga nu maar eens op de straat staan en kijk dan naar de voordeur, dan zie je ineens dat de uitsparing in de twee poorten precies de onderste helft van de cirkel vormt waarvan dat gammele afdak, de bovenste helft voor zijn rekening neemt. En dat de schuin geplaatste glazen puien in alle vier vertrekken ervoor zorgen dat je vanuit elke ruimte de medebewoners kunt zien in een van die andere ruimtes. Ook dat lijkt een visueel grapje, maar het zorgt voor een grappige nabijheid van de bewoners omdat ze elkaar overal kunnen zien en daarnaast is het een esthetisch geslaagd afwijkend commentaar op de vierkante basisvormen.
Dat het dak niet op de gevels leunt, maar op een smal plat dak maakt de ruimten in het huis speels en verrassend. Nergens vierkant, overal inkepingen en verspringingen; je moet het willen zien. En zo zou ik nog pagina’s door kunnen gaan. Het gaat erom dat je het pand moet beheren in de sfeer van de bedenker ervan en dat is niet altijd elke steen op de andere laten.
Ik hou ermee op. Graag laat ik meer details zien die eerst wat gemaakt over komen (zoals ALLES symmetrisch vormgeven, wat betekent; twee trappen, twee open haarden en twee kaphoogten die leuk ogen, maar geen stahoogte kennen. Kom daar vandaag de dag nog eens om; oneconomische ruimten, puur voor de esthetische sfeer en het ontwerpprincipe. Ik had het allemaal weg kunnen slopen want ons huis is geen rijksmonument en ik had er zo alle vergunningen voor kunnen krijgen. Maar mijn gesprek met de toen al hoogbejaarde architect Klunder (wonend in een saai seniorenappartement in Rotterdam) gaf de doorslag. De hoogbejaarde kunstenaar was zo verrast door mijn belangstelling voor zijn filosofie en mijn ideeën over de eerbiedige benadering van een aantal best ingrijpende aanpassingen, dat ik fluitend naar huis reed. Ik liep weliswaar tegen de vijftig maar zijn inspectie rondde hij af met: “Dat heb je mooi gedaan, JONGEN!” Daar wil je toch elke week wel voor naar Rotterdam?
Cees Oosterwijk