« Terug naar monumenten

Gietijzeren pomp Hof

Details

Adres
Hof tegenover nr. 7
Bouwjaar
1883

Deze pomp verzorgde in Amerongen de gemeenschappelijke drinkwatervoorziening en was ook een geliefde ontmoetingsplaats. De gietijzeren pomp is gemaakt door ijzergieterij De Prins van Oranje uit Den Haag. Op de plaats van de pomp bevond zich oorspronkelijk een put. De eerste melding van die put dateert uit 1671 toen het gerechtsbestuur bepaalde dat de put en de zeven andere putten in het dorp jaarlijks gecontroleerd moesten worden.

Henk van Lienden schrijft hierover:

Voor de gezondheid der dorpelingen is o.a. goed drinkwater nodig. Daarvoor zijn reeds van de vroegste tijden af in het dorp enkele putten geweest waaruit de ingezeten hun drink- en waswater konden putten. De oudste put is natuurlijk in het centrum bij de kerk te zoeken. Deze put verkeerde in 1671 in een slechte staat zodat de gebruikers door het gerechtsbestuur werden gelast hem binnen drie dagen te herstellen, ook in 1714 moest deze put worden hersteld, en wel binnen 3 weken. Voornoemde lastgeving in 1671 was voor het gerechtsbestuur tevens aanleiding in het vervolg jaarlijkse schouw op putten en pompen te houden. In 1685 blijken er in het dorp reeds 7 putten te zijn en wel in het Santfoort een voor negen huizen, een huis hier in de betekenis van een gezin, een aan de Achterweg voor zeven huizen, twee aan de Overstraat voor respectievelijk dertien en vijftien huizen, een op de Hof voor twintig huizen en een aan de Nederstraat voor negen huizen waaronder begrepen het schoolhuis en een in de Donkersteeg waaronder begrepen de armenhuisjes. Voor elke put werden uit de tot die put behorende huizen twee putmeesters aangewezen welke aansprakelijk waren voor het goede onderhoud van de putten terwijl het voor het onderhoudsgeld moest worden opgebracht door belanghebbende gezinnen in de vorm van een jaarlijks potgeld. In verband met geschillen over het gebruik en het onderhoud van de put in het “Santfoort” werd in 1719 nog eens nadrukkelijk vastgesteld welke gezinnen van een bepaalde put gebruik moesten maken. De op deze wijze vastgestelde regeling is sindsdien van kracht gebleven. Wel blijkt in 1829 dat verschillende ingezetenen voor zich een eigen pomp hebben doen slaan en zich daarbij onttrekken aan de verplichte betaling van putgeld. Er wordt dan ook een nieuwe legger voor het putgeld samengesteld, doch ieder, met of zonder pomp moet betalen. De belangstelling van de burgerij neemt echter af met het toenemen van het aantal pompen zodat in 1854 de gemeenteraad overweegt om de putten over te nemen, opdat bovendien zekerheid bestaat voor de aanwezigheid van voldoende bluswater. De overname heeft echter niet plaatsgevonden. Pas in 1882 nam het gemeentebestuur de buurtpomp op het marktplein van de beheerders en schatplichtigen over, waarna op 18 sep. 1883 op die plek de nog bestaande gietijzeren pomp werd geplaatst. De andere putten zijn als gevolg van bouwvalligheid in de loop der jaren en met name in ‘t begin van deze eeuw gesloopt.

Als we tegenwoordig water nodig hebben, draaien we eenvoudig de kraan open en elke gewenste hoeveelheid kunnen we met het grootste gemak tappen, water is onmisbaar , vroeger en nu. Al onze woningen zijn nu aangesloten op het buizennet van de waterleiding dat zijn water betrekt via een pompstation waarbij een watertoren staat die als reservoir dienst doet. De pompen halen het water van ca 100 meter diepte waar het, na ontijzeld te zijn, door buizen wordt gepompt. Deze waterleiding werd zo omstreeks 1930 aangelegd en is voortdurend uitgebreid en vernieuwd. Voordien had elk huis een eigen pomp welke voor het benodigde water zorgde; deze pomp werd met de hand bediend. Eer deze pompen er waren had men bij vele woningen een waterput. Zo’n put was gemetseld en ongeveer 10 tot 15 meter diep; een dergelijke put metselen was een heel karwei. Men begon met een houten kuipte maken ca 1 meter middellijn en 50 cm. hoog en van eikenhout op deze kuip was een rand waarop het metselwerk van de put rustte. Nu groef men een flink gat ca 2 meter diep en 3 meter middellijn, daarin werd de houten kuip gesteld, zuiver waterpas, waarop het metselen begon. Hiervoor werden speciale putstenen gebruikt, welke iets taps waren zodat de cirkelvorm der put kon worden gemaakt. Men metselde nu totdat men gelijk was met de oppervlakte, waarna het zand onder de kuip werd weggehaald zodat deze door eigen gewicht zakte. Men groef totdat de bovenkant der put gelijk was met de bodem van het gat. Dan metselde men weer 2 meter op en groef daarna weer het zand weg. Dit herhaalde zich zo vaak tot de “wel” werd bereikt en men zorgde dan dat ca 1 meter water in de put stond. Was de gehele put gereed, dan werd op de bovenhand een houten afdekplaat gemaakt waarop de putrol was bevestigd. Hieraan zat een zwengel en een houten rol waaraan een emmer aan een touw was bevestigd. Men kon nu water putten, een vrij vermoeiende en tijdrovende bezigheid. Geen wonder dat men zuinig met water was; de kwaliteit was zeer goed, het was zuiver en koel. In droge zomers gebeurde het nogal eens dat het peil van de rivier zakte en ook de grondwaterstand die hiermede correspondeerde, daalde dan, zodoende kwamen dan verschillende putten droog te staan. Dat was natuurlijk lastig; er werden dan maatregelen genomen door de put uit te diepen totdat weer 1 meter water aanwezig was. Als dit verdiepen had plaatsgevonden, kwam zo’n put nooit meer droog te staan. Dit verdiepen was nu niet bepaald een karweitje zonder gevaar. Men ging als volgt te werk. Aan het touw om de putrol werd een knuppel stevig bevestigd en hierop nam iemand plaats met de laarzen aan. Deze man liet men langzaam zakken totdat hij de bodem van de put had bereikt had; daarna werd een mand stevig aan een touw bevestigd waarin men een schop legde. Dit alles liet men ook zakken en de man kon beginnen met graven. Men groef het zand onder de rand van de kuip weg zodat deze vrij hing en als de mand vol zand was geschept, werd deze opgehesen. Zo ging mand na mand naar boven. Meestal zakte de put door eigen zwaarte direct naar beneden en men ging zolang door totdat weer 1 meter water in de put stond en dan was het karwei gereed. Eens gebeurde het dat de put al 1,5 meter uitgediend was en nog steeds zakte het gevaarte niet naar beneden maar bleef rustig hangen. De man onder in de put die dit zag, riep naar zijn helpers dat ze de mand zo snel mogelijk moesten laten zakken als die geleegd was. Plotseling kwam de put dreunend naar omlaag waardoor los zand vrij kwam dat naar beneden viel op de graver. Gelijktijdig welde de put vol water zodat de man tot z’n middel in het water stond. Gelukkig liep het goed af en werd een zucht van verlichting geslaakt. Op het Berghuis was een zeer diepe put, 24 meter. Op zekere dag dreven er haren in het water zodat men argwanend werd en een onderzoek liet instellen. Toen de metselaar die dit deed, beneden was aangekomen, zag hij direct de oorzaak, er dreven n.l. twee dode eekhoorns in. Nadat de haren en kadavers verwijderd waren, werd ook nog wat zand uitgegraven waarna hij weer naar de oppervlakte terug keerde. Toen putte men vele emmers water welke direct werden weggegooid zodat men weer zuiver water in de put had. Hierna maakte de tuinman een houten dakje over de put waarin een Luik was dat geopend en gesloten kon worden zodat spelende eekhoorns er niet weer konden invallen. Na de aanleg van de waterleiding raakten de putten in onbruik of werden gedempt. Alleen zijn nu nog drie pompen voor gebruik gereed, die in tijd van nood gebruikt kunnen worden.