21 mei 1919. In Buitenlust komen heren bijeen. Muzikanten. Kunnen we niet weer?
De Eerste Wereldoorlog is voorbij. Er is weer hoop, er is weer licht. Kunnen we niet
weer muziek gaan maken? De graaf is voor en het gaat door. Ons Genoegen is weder
opgericht.
1959. Zeven jaar ben ik en niet te houden.
Hoor, papa, mamma, luister!
Kom. Trommels in de straat. Schiet op, anders zijn we te laat.
Naar buiten. Trompetten, luister, trommels en trompetten.
Even later, in mijn korte broek op straat, trappel ik op de stoep de maat. Ze komen
eraan, de fanfare. Het zilver en koper glinstert in de zon en de reuzetrom, die zegt
Pom pom ,pon pon.
Niet te houden was ik. Mee met de muziek wilde ik. Het circus, de wereld in, naar
buiten. De opwinding, dat oergevoel. Die tinteling vanbinnen.
1979. Koninginnedag, nu veertig jaar geleden, het dorp vol vlaggen, vrolijk en blij.
En ik was erbij, mijn eerste zomer in Amerongen. De fanfare viert dat ze zestig jaar
bestaan. Hoor en kijk, daar komen ze aan. Rode jasjes, zilver en koper, het glinstert in
de zon.
Die kleine jongen, dat was ik niet meer.
Maar die droom, die droom, die was er weer.
Dat oergevoel, de opwinding, die tinteling vanbinnen.
Voorop marcheert de tamboer-maître met zijn dikke buik. Zijn glimmende
stok vliegt hoog in de lucht, hij vangt hem machtig mooi. Dan de trompetten en
achteraan die hele grote trom. Ik herken de postbode, de melkboer en de metselaar.
Bombedom bedom.
1997. Ons Genoegen heeft zelf een geweldig eigen
gebouw gebouwd, dat luistert naar de romantische
naam MC. De muziekvereniging MV heeft een MC.
Jazeker, de graaf is hierover meer dan tevree. Op
maandag vergadert het muziekcomité, op dinsdag
repeteren de trommelaars, op woensdag is het
voetballen en op donderdag oefenen de blazers
hun partituur. Op zaterdag staat ook de voorzitter
achterop de vuilniswagen voor het oud papier. Ja,
het kost je heel wat uur, spelen in de fanfare.
2019. De muzikanten zitten keurig op stoeltjes voor
het kasteel. De dirigent heft zijn baton. De trommels
rechts slaan nog steeds pon, pon pon, pon en de
blazers links doen tetteretet.
Zomerweer, kinderpret, bezoekers zitten op hun jas
in het gras, een sprookje met een kopje thee. Het is
net of je de graaf op het bordes ziet staan, hij kijkt,
heel zeker, heel tevree.
Honderd jaar, Ons Genoegen, nu ook een koninklijk
festijn.
Oh dorp, wat is dit fijn. Oh dorp, wat zijn we rijk.